AFBOUWEN (bouwde af, heeft afgebouwd), (van gebouwen) ze voltooien, afwerken, den bouw ten einde brengen;
— een land afbouwen, geheel en al bebouwen;
— (mijnw.) eene mijn afbouwen, ten einde toe ontginnen, uitputten;
— eene afgebouwde kolenmijn, uitgeput en verlaten.