Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zoethout

betekenis & definitie

o., de gedroogde wortelstok van een plant (Glycyrrhiza glabra), en deze plant zelf, die in Zuid-Europa thuis behoort en aldaar in ’t groot verbouwd wordt; in de geneeskunde en als lekkernij gebruikt: een stuk, een pijpje zoethout; van zoethout maakt men drop ;

(gew.) bitter zoethout en wild. zoethout, bitterzoet.

< >