Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zilt

betekenis & definitie

bn. (-er, -st), zout, zoutachtig (meest in hog. st. en in vaste verb.): een zilte smaak; zilte tranen', de zilte stromen, het zilte nat, de zee ; — ook wel gezegd van reukgewaarwordingen: op een vlaag zilte reuk woei een zang van genveen (H. de Vries); de zilte zeewind.