Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Nat

betekenis & definitie

I. bn. (-ter, -st),

1. vloeibaar, niet droog, niet vast: natte en droge waren; de verf is nog nat; natte mest; (plat) zo nat als stront; — (waterst.) een natte dijk, buitendijk; het natte strand, gedeelte dat bij vloed onder water loopt; nat profiel, gedeelte van het dwarsprofiel van een rivier, kanaal, sluis enz. dat door het water wordt ingenomen;
2. regenachtig, vochtig, niet droog: nat weer; een nat jaar; de natte moesson;
3. door water bevochtigd, er mede doortrokken: natte voeten; zo nat als een kat, door en door nat; — een natte paraplu; het natte gras;
4. vochtig ten gevolge van een bep. behandeling of bewerking: nat zand; natte omslagen; — natte stoom, met waterdelen vermengd; — met behulp van vocht: een proef op de natte weg (bij het essaieren); nat vergulden;
5. vochtig door andere vloeistoffen dan water: zijn snor was nat van ’t bier;
6. vochtig door vochten die het lichaam afscheidt: haar wangen waren nat van de tranen; nat van 't zweet; — (zegsw.) iem. met een natte vinger kunnen belopen of aanwijzen, gemakkelijk kunnen aanwijzen (als zijnde zeer dichtbij); — (Zuidn.) hij is met een natte vinger te verleiden, zeer gemakkelijk te verleiden; — natte luiers;
7. hij is van de natte gemeente, hij houdt van een glaasje; — met een nat zeil thuiskomen, dronken;

II. zn. o.,

1. vocht, vloeistof: ligt er geen nat op die tafel?; inz. water: pas op, loop niet in het nat; nu baant zich ’t nat een heimelijk pad; in den natte, uitvoering van grondwerken in water, b.v. het storten van beton onder water; voor nat en drukken te bewaren, opschrift op pakketten die men verzendt; — ’t is alles één pot nat, zij zijn allen net eender; — het zilte nat, de zee;
2. regen: er valt nat;
3. vloeistof waarin vlees, groenten enz. gekookt of getrokken zijn: van nat van bruine bonen maakt zij schildpadsoep;

4. drank: ik heb nog geen nat of droog over mijn lippen gehad, nog niets gegeten of gedronken; (Zuidn.) kort nat, sterkedrank, jenever;

III. o., gemeenz. afkorting van: natuurkundig examen: hij heeft zijn eerste nat gedaan.