(wemelde, heeft gewemeld),
1. zich her en der gedurig door elkander bewegen (kruipen, lopen, vliegen enz.), krioelen : het toemelen der muggen boven een plas ; een wentelende drom van gasten (Potgieter); 2. wemelen van, geheel gevuld zijn met, krioelen van : de straten wemelden van mensen; het wemelt daar van de mieren ; zijn opstel wemelde van fouten.