(vorderde, is en heeft gevorderd),
1. verder-, vooruitkomen: het schip vorderde slechts langzaam ; — met betr. tot handelingen: het werk vordert toch, al is het langzaam; in een wetenschap flink vorderen, vooruitgaan ; vgl. Gevorderd ;
2. eisen, vragen: geil vorderen; hoeveel hebt gij te vorderen? rekenschap vorderen; — aanspraak kunnen maken op: dat vordert eerbied.