(schoot voor, heeft voorgeschoten),
1.voor iets schieten;
2. schietende, plotseling, snel vooruit komen : hij schoot mij voor;
3. betalen voor een ander in afwachting van teruggave: ik zal het even voorschieten ; — verstrekken in mindering op een later te betalen som: iem. een bedrag op zijn loon voorschieten.