Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vooruit

betekenis & definitie

[indien bep. tgov. achteruit gesteld, valt het accent op het eerste lid],

I. bw.,
1. verder —, voorwaarts in de richting van de voorzijde : wij moeten vooruit, niet achteruit; — als stand van een handel enz.: de machinetelegraaf stond op ..volle kracht vooruit”;
2. verder, zo dat men vordert, alleen in samenst., b.v.: je komt haast niet vooruit met zo'n tegenwind ;
3. verder weg in de richting van de beweging: ver vooruit zagen wij het eiland opdoemen ; — in dezelfde richting verder gevorderd, vóór een ander of iets anders: hij is ons een heel eind vooruit; — ook oneig. met betr. tot geestelijke vordering ;
4. (zeew.) voor op het schip ; de mannen vooruit, de matrozen;
5. (in betr. tot de tijd) voorafgaand, eerst, van te voren : dat had je vooruit kunnen weten ; ik moet u vooruit zeggen , dat ik het gevaarlijk vind ;
6. eerder dan anderen: bij die erfenis heeft hij veel vooruit gehad;
7. vóór, boven anderen: hij heeft dit vooruit (in zijn voordeel), dat... ;

II. tw., aanmaning om iets te gaan doen: vooruit! aan je werk! — om voort te maken : vooruit dan toch! — om zich weg te pakken: vooruit, de kamer uit! — om zijn gang te gaan: nou, vooruit dan maar! doe het dan maar; bep. ook om zijn toestemming tot iets te geven.

Vooruit vormt met werkw. scheidbare samenstellingen, met de betekenis van : 1. naar voren, voorwaarts; —van te voren, vooraf. Voor de vervoeging der werkw. zie men bij de enkelvoudige.