Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vlezen

betekenis & definitie

I.bn., van vlees, uit vlees bestaande: ik zal hun een vlezen hart geven (Ezech. 11: 19); niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten (2 Cor. 3:3).

II. VLEZEN, (vleesde, heeft gevleesd), (huiden) van het aanhangende vlees ontdoen, afschaven.