Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STENEN

betekenis & definitie

bn.,

I.
1. van steen: een stenen kruik, huis; een stenen brug, vloer;
2. als van steen, wreed, hardvochtig: hij heeft een stenen hart;
3. (meton.) het stenen tijdperk, tijdperk in de geschiedenis der mensheid waarin alleen werktuigen en gebruiksvoorwerpen van steen werden vervaardigd.

II. (steende, heeft gesteend), zuchten, klagen, steunen.