Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vlakte

betekenis & definitie

v. (-n),

1. uitgestrektheid plat land, effen grond: een kale vlakte; de uitgestrekte vlakten in Siberië; vgl. gras-, watervlakte: — (in zegsw.) in de vlakte komen, rond voor de zaak uitkomen ; op de vlakte karnen, te voorschijn komen : — zich op de vlakte houden, zich buiten schot houden, zijn mening niet loslaten, geen ja of nee zeggen ; — tegen de vlakte, tegen de grond : iem. tegen de vlakte slaan ; tegen de vlakte liggen, tegen de grond liggen, vernield, (ook) bedorven, verknoeid zijn ; alles ging tegen de vlakte, werd vernield of afgebroken ; —van de vlakte (verdwenen) zijn, niet meer aangetroffen worden, van de baan zijn; — meisjes van de vlakte, lichtekooien ; — jongens van de vlakte, misdadigers, inbrekers ;
2. vlakke zijde (van iets);
3.(w. g.) vlakheid.

< >