(verzon, heeft verzonnen).
1. uitdenken : leugens verzinnen ; een middel verzinnen : er is niets op te verzinnen ; ik zal er iets op verzinnen, bedenken ;
2. nadenken : laat (ik) een.? even verzinnen ; — (spr.) verzint eer (voor) gij begint, eerst denken, dan doen (gewoner is thans bezint);
3. (Zuidn.) zich verzinnen, zich bedenken, van besluit veranderen.