Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vertrouwen

betekenis & definitie

I. ww. (vertrouwde, heeft vertrouwd),

1. staat maken op, rekenen op : ik vertrouw dat het in orde komt;
2. zich (op iets of iem.) verlaten, op zijn trouw steunen : op God, op zijn geluk vertrouwen ; 3. betrouwbaar achten : hij is niet te vertrouwen, men 'weet niet wat men aan hem heeft, men is niet veilig bij hem ; — iets niet vertrouwen, er enig onraad achter speuren ;
4. toevertrouwen, op trouw mededelen : iem. een geheim vertrouwen ;

II. zn. o., het geloof in, het bouwen op iemands trouw : in stilheid en in vertrouwen zoude uwe sterkte zijn (Jes. 30:15); vertrouwen genieten, inboezemen, goed van vertrouwen zijn ; op goed vertrouwen; — iem. zijn vertrouwen schenken, zijn innerlijk of zijn geheimen aan hem openbaren ; — iem. iets in vertrouwen zeggen, er op bouwende dat hij het voor zich zal houden ; — in het vertrouwen dat..., gelovende of er van overtuigd dat... ; in vol vertrouwen.