o. (-len),
1. onderscheid, het uiteenlopen, ongelijk-zijn in enig opzicht, resp. elk dier opzichten : een klein, onmerkbaar, groot verschil; verschil in karakter, in smaak, in leeftijd; de verschillen tussen plant en dier; wat is het verschil tussen zelfbestuur en autonomie? — dat maakt geen, een groot verschil, dat verandert de zaak niet, resp. sterk : —geen verschil maken, allen gelijk behandelen ; — verschil van mening, eufem. voor twist, onenigheid ; (op zichzelf is verschil voor onenigheid verouderd);
2. getal, hoeveelheid of hoegrootheid, aanduidende hoeveel het ene grotere of kleiner is dan het andere, uitkomst van een aftrekking: het verschil van twaalf en tien is twee ; dat is een verschil van een gulden ; — het verschil delen, bij het afsluiten van een koop resp. de helft meer betalen en minder vragen van het verschil tussen het gevraagde en het geboden bedrag.