m. (-en),
1. tijd dat iem. leeft: de gemiddelde leeftijd van de mens;
2. dat gedeelte van iemands leven dat achter de rug ligt: een vrouw van middelbare leeftijd; — op de eenentwintigjarige leeftijd wordt men meerderjarig;
3. bepaalde periode van iemands leven : een gevaarlijke leeftijd, met het oog op een bepaalde ziekte ; — kritieke leeftijd, ongeveer van het 14de tot het 18de levensjaar; ook de overgangsleeftijd tot oude vrouw;
4. (ouderw.) tijdperk waarin iemands leven valt: gedurende Ogiers leeftijd.