Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Veertien

betekenis & definitie

I. telw.,

1. hoofdtelw., tien plus vier: tweemaal zeven is veertien ; veertien leerlingen ; de veertien noodhelpers ; veertien dagen, twee weken, een halve maand : een dag of veertien, ongeveer twee weken ; — pronominaal:het zijn er veertien ;

2. zelfst. en pronominaal gebruikt in de verb. vorm veertienen : veertien personen : wij waren met ons veertienen ; deel dat onder u veertienen ; — veertien delen van hetzelfde geheel : deel dat in veertienen ; 3. rangtelw., komende na dertien : hoofdstuk veertien ; hij is van het jaar veertien ; veertien Mei ; — II. zn. v. (-en),

1. teken voor het getal 14 : schrijf een regel veertienen ; een Romeinse veertien (XIV) ;
2. veertiental : iets bij veertienen aftellen.