(maakte vast, heeft vastgemaakt),
1. verbinden, vasthechten: een touw vastmaken (aan); iets aan een touwtje, een spijker vastmaken, bevestigen; — (zeew.) vastmaken zonder opgaan, een gespannen touw vastmaken, zonder dat het minder strak staat.
2. (recht.) een goed vastmaken, onvervreemdbaar maken.