Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vandehands, vanderhands

betekenis & definitie

bn.,

1. (eig.) verwijderd van iets of iem : dat is erg vandehands' ;
2. vandaar inz. in toepassing op liet rechtse van twee (of meer) naast elkaar gespannen paarden: van de voerman of menner (die vanouds links op de bok of op het linkerpaard zit en de teugels in de linkerhand houdt) verwijderd, d.w.z. rechts, t.w. in tegenst. met het aandehandse, bijdehandse, bovenhandse paard of het handpaard: de kanvatsen van de stukrijders zwiepten over de ruggen der van'dehandse paarden ;
3. bij uitbr. rechts in ’t alg. : er suisde een taling langs mijn van'dehandse oor ;
4. (bij eendenkooien) behorend tot, van de binnenbocht van een vangpijp : het net reikt aan de van'dehandse kant vaak bijna tot de grond.

< >