bn. bw. (-er, -st),
1. niet-bedoeld, onvoorzien, bij toeval optredende: een toevallige ontmoeting; door een toevallige omstandigheid; — als bw.: toevallig treft het zo, dat de buren tegelijk met mij vertrekken; ik zag hem toevallig; — bepaaldelijk: zonder reden, onopzettelijk: een toevallig praatje;
2. niet-noodzakelijk, niet-essentieel: (handel) men noemt het rabat toevallig of voorwaardelijk, wanneer het toestaan er van afhankelijk is van de vervulling van een voorwaarde;
3. niet-regelmatig, veranderlijk: toevallige belasting, welke niet voortdurend op een constructie aanwezig is;
4. (bw.) soms, misschien, bij geval: ik wilde slechts zien, of zich toevallig hier iemand ophield; als ik toevallig even opsta.