(liep terug, heeft en is teruggelopen),
1. achteruit lopen, wijken: sedert vanmorgen loopt de barometer terug;
2. (fig.) achteruitgaan, verminderen, verzwakken : onze uitvoer is tengevolge van de oorlog sterk teruggelopen ; de tabaksaandelen liepen terug;
3. wederom lopen in de richting van de plaats vanwaar men gekomen is : nou kon je nog een half uur teruglopen eer je aan de rooie mijlpaal kwam;
4. wederom lopen naar de plaats vanwaar men gekomen is : de wind liep weer terug naar het Zuid-Westen ; hij liep naar zijn erf terug.