Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Wijken

betekenis & definitie

(week, is geweken),

1. tengevolge ener inwerkende kracht zich achterwaarts van zijn plaats bewegen, teruggaan, zwichten : de lucht wijkt bij de minste beweging ; het beschot week onder de druk; dra ziet de bedevaartganger de grendels wijken aan de stramgeroeste poort (Staring); — de vijand moest wijken, zich terugtrekken, zwichten;

voor iem. wijken, ter zijde gaan, (fig:) hem als zijn meerdere erkennen of voor hem onderdoen ; — geen voetbreed wijken, standhouden ;

2. zich verwijderen: wijk niet van daar ; — inz. zich verwijderen van de rechte of horizont. richting ; (tekenk.) toijkende lijnen, die niet evenwijdig aan het tafereel lopen (volgens de wetten der perspectief): die figuren wijken niet genoeg, zijn niet verkleind genoeg getekend; — de muren wijken, gaan uiteen, staan niet meer loodrecht; — een wijkend voorhoofd;
3. (fig.) toegeven, zich schikken : voor vriendelijke aandrang wijken.