Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tegenspreken

betekenis & definitie

(sprak tegen, heeft tegengesproken),

1. met woorden zich verzetten tegen, inz. in zonder tegenspreken; — iem. in ’t gezicht, brutaalweg tegenspreken.
2. (van een persoon) loochenen hetgeen hij zegt: hierin kon ze hem moeilijk tegenspreken.
3. de waarheid of juistheid van iets ontkennen; dat moet ik tegenspreken; dat gerucht is door niemand tegengesproken.
4. strijdig zijn, in strijd zijn met: een weefsel van zich telkens tegensprekende verklaringen; zichzelf tegenspreken.