Wat is de betekenis van Tegenspreken?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tegenspreken

tegenspreken - Werkwoord 1. zich met woorden verzetten Woordherkomst samenstelling van tegen en spreken

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tegenspreken

tegenspreken - onregelmatig werkwoord uitspraak: te-gen-spre-ken 1. zeggen dat het niet zo is ♢ ik kan dat verhaal niet tegenspreken 2. iets zeggen waaruit blijkt dat je het niet met hem eens bent ...

2024-03-29
De A is van Amalia, die is allochtoon, een multiculti ABC

Hans Kaldenbach (2007)

Tegenspreken

Nederlanders die in de Arabische wereld handel willen drijven, moeten vooral iets afleren en dat is hun directheid. Vooral bij tegenspreken zijn Nederlanders veel te direct. Redelijk normaal Nederlands is bijvoorbeeld: ‘Dat ben ik niet met u eens. Ik zou dat heel anders doen. Dat klopt niet’. Er ontstaat dan in Nederland geen vijandschap. Die Neder...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tegenspreken

v., tsjinsprekke, -prate, -stride, -falie, -haspelje, -haffelje, -appelearje, -komme, -argewearje, -iggewearje, -akselje; iem. voortdurend —, immen yn 'e mûle, bek, blibbe hingje.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tegenspreken

(sprak tegen, heeft tegengesproken), 1. met woorden zich verzetten tegen, inz. in zonder tegenspreken; — iem. in ’t gezicht, brutaalweg tegenspreken. 2. (van een persoon) loochenen hetgeen hij zegt: hierin kon ze hem moeilijk tegenspreken. 3. de waarheid of juistheid van iets ontkennen; dat moet ik tegenspreken...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tegenspreken

sprak tegen, h. tegengesproken (betwisten, bevrijden; iets beweren of zeggen, hetgeen in strijd is met hetgeen door een ander wordt beweerd): dit bericht wordt tegengesproken; iets beslist zich tegenspreken, iets zeggen in strijd met hetgeen men vroeger zei; ook fig.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tegenspreken

('te:gən) (sprak tegen, heeft tegengesproken) 1. beweren in strijd te zijn met wat een ander zegt : dat moet ik beslist –. 2. z i c h –, iets beweren dat in strijd is met wat men vroeger zei.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tegenspreken

(sprak tegen, heeft tegengesproken), 1. met woorden zich verzetten tegen; 2. (van een persoon) loochenen wat hij zegt; 3. de waarheid of juistheid van iets ontkennen; dat moet ik tegenspreken; 4. strijdig zijn, in strijd zijn met: zichzelf tegenspreken.