Wat is de betekenis van stromen?

stromen - Werkwoord 1. ergatief voortbewegen van vloeistoffen ♢ Er is veel water van de heuvel gestroomd. stromen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stroom

stromen - regelmatig werkwoord uitspraak: stro-men 1. in grote hoeveelheden voortbewegen ♢ het water stroomde door de rivier Regelmatig werkwoord: stro-men het stroomt zij stromen...

v., stream(j)e, strome, floeije, rinne.

stromen, vloeien.

...

(stroomde, heeft en is gestroomd), (onoverg.) 1. met kracht vloeien (van een vloeistof): het water stroomt over de dijk ; de rivier stroomt in zee, naar het Westen; een stortregen plaste stromend neer; de tranen stroomden langs zijn wangen; het bloed stroomt door de aderen; er zal bloed stromen, vergoten worden ; — (fig.) de woorden stroomden...

stroomde, h., i. gestroomd (1 v.e. vloeistof: zich voortbewegen, vloeien, inz. met grote hoeveelheid of met kracht; 2 van stoffen enz.: zich werkelijk of schijnbaar als een vloeistof voortbewegen, van electriciteit: zich door een lichaam voortbewegen, 3 in fig. verband of geheel fig.: zich in groten getale of als een voortvloeiende watermassa voort...

('stro:mən) (stroomde, heeft en is gestroomd) 1. zich voortbewegen, vloeien : een beek, een rivier, de zee stroomt; -d of (stilstaand water. Syn. vlieten. 2. in grote hoeveelheid neerkomen : het regent, neen, het stroomt. 3. als een vloeistof neerkomen : een vesting onder -d vuur bedolven. 4. in grote hoeveelheid vloeien : het bloed stroomd...

Werkwoord: vloeien, lopen, vlieten, kabbelen, bekabbelen, spoelen, doorspoelen, stromen, doorstromen, deinen, zwalpen, bruisen, aanbruisen, schuimen, klotsen, koken, branden, aanbranden, rollen, aanwassen, aanschieten, het spookt op zee, de zee staat hol, bedaren, slechten, afslechten, afflauwen, stagneren. afvloeien, aflopen, afvlieten, af...