Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STIL

betekenis & definitie

bn. bw. (-Ier, -st),

1. zonder beweging; met zeer weinig beweging; niet in beweging; stille ogen; de zee is stil, beweegt zich niet; met stille zee afvaren om van de eb gebruik te maken, in de tijd tussen eb en vloed; Stille Oceaan of Stille Zuidzee; stille waters hebben diepe gronden, in lieden die zich weinig uitlaten, zit vaak meer (verstand, ondeugd, arglist, valsheid) dan men wel zou vermoeden; de wind is stil, het waait niet; (spr., Zuidn.) het is stil waar het nooit waait: overal is wel eens ruzie; stille wijnen, niet mousserend; (handel) stille uitslag, een korting oorspronkelijk bedoeld als vergoeding voor het gewichtsverlies ten gevolge van het indrogen tijdens het vervoer; — bw.: zich stil verborgen houden, stil lag ze met het hoofd in de kussens;
2. (gew. in Z..) langzaam: wat stil gaat, gaat lang;
3. geen of weinig geluid voortbrengend; met geen of weinig geluid gepaard: wat zijn jullie stil! heb je ruzie gehad?; hij zat zo stil als een muis; stil zijn van iets, onder de indruk zijn van een gebeurtenis en daardoor voor kortere of langere tijd niet spreken; even stil wezen, t.w. om te kunnen bidden vóór en na het eten; stil! als gebod, houd op met spreken enz., ook om te kennen te geven dat men op een nieuwe gedachte komt of van onderwerp verandert: stil! ik weet wat; — (als blijvende eigenschap) hij was een aardig ventje, maar ook al stil, je had zo weinig aan hem; een stille getuige, een zaak die door haar bestaan bewijskracht heeft: deze bijl is een stille getuige van de kunstvaardigheid der oude Germanen; (van instrumenten of werktuigen) met stille trom vertrekken, in alle stilte, zo ongemerkt mogelijk: — (van handelingen) een stil gebed; (R.-K.) een stille mis, zonder liturgische zang; stille omgang, het groepsgewijze, meestal in de vroege ochtenduren, in alle stilte zonder uiterlijk vertoon, afleggen van de weg waarlangs, vóór de Hervorming, een bepaalde processie werd gehouden; inz. te Amsterdam in de nacht van Zaterdag op Zondag na het mirakelfeest der Heilige Stede, hetwelk valt op 12 Maart; — stil spel, op het toneel, acteren zonder spreken: — stille tranen, tranen die noch met klachten, noch met snikken gepaard gaan: — (van gevoelens en gedachten) niet in woorden geuit: een stille wrok tegen iem. koesteren: hij was voortdurend alleen, met zijn diepe, stille gedachten: — (handel) een stille uitslag, oorspronkelijk een toeslag op het gewicht (de verkoper hing namelijk bij weging op de bascule aan de arm van de balans waar de schaal met gewichten hangt, een klein gewichtje), later een korting, thans zelden meer voorkomend; — (van plaatsen) waar geen of weinig geluiden gehoord worden: een stille studeerkamer; zo stil als een graf; het was er zo stil dat men een speld kon horen vallen, het was er buitengewoon stil; — bw.: zij moest stil alles doen om hem niet te wekken; zij gingen stil naast elkaar; stil lezen, zacht, voor zichzelf; (Zuidn.) stil spreken of zeggen, zacht;
4. niet roerig, druk of luidruchtig: kan een kind wel stil zijn?; zij was een stille ziel, zij plaatste zich niet op de voorgrond; een stil mens, een vreedzaam, rustig mens; — (Zuidn.) ingetogen, zedig, stemmig: een stil meiske:stille berusting, berusting zonder beklag; een stil leven, zonder ambt of beroep; stille kolder, kolder waarbij een paard suf wordt; — (van zaken) met weinig sprekende kleinen, stemmig: een stil en deftig livrei; — (van plaatsen) met geen of weinig verkeer of vertier: een plekje in een bos, waar men ongestoord is; stille straten, waar niet veel passage is; een stille stad, waar niet veel omgaat; op stille wegen; het stille strand, het strand buiten de badplaatsen, waar oorspronkelijk weinig mensen kwamen; — (van een tijdsruimte) rustig en eenzaam: een stil en vredig kwartiertje; de stille week, de week vóór Pasen: (niet alg.) stille Vrijdag, goede Vrijdag; — (handel) van de stemming die in het algemeen of voor zeker artikel heerst, wanneer er weinig vraag en bijgevolg een geringe omzet is: het is nogal stil in de handel; het is stil in suiker, in koffie, er wordt niet veel in omgezet; — bw.: men arbeidde zonder ophef, stil en rustig; stil leven, zonder ambt of bedrijf; zonder maatschappelijk verkeer; stilwonen, eenzaam, afgelegen; stil toeluisteren, zonder mee te praten, (ook) bedaard, kalm;
5. zijn hoedanigheid niet openbarend, verborgen, geheim: een stille agent, agent die dienst doet in burgerkleding; stille armen, die hun armoe verbergen: een stille kracht, iem. die in een bedrijf of vereniging veel kracht ontwikkelt, zonder dat dit naar buiten blijkt; een stille vennoot, die alleen met zijn geld in een zaak deelneemt; commanditaire vennoot; een stille verklikker,

a. een geheime politiespion; b. (fig.) een alarmtoestel; (van zaken) een stille verloving, een niet openbare verloving: — een stil genot in iets vinden:een stille knip, een geheim huis van ontucht; — (Ind.) stille kracht, geheime, veelal in een mysterieus waas gehulde werkingen, waarmee iets doorgezet of verhinderd of iem. onder een bepaalde indruk gebracht wordt; goena-goena; — (bw.) bedektelijk, heimelijk: verraderlijk, stil, ondermijnt het water de dijk: stil en ongemerkt. (O p m. Stil vormt met werkwoorden scheidbare samenstellingen.)