Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SMAK

betekenis & definitie

I. m. (-ken),

1. val, bons, harde plof: hij deed een harde smak, hij kwam vrij onzacht op de grond neer ;
2. slag, klap van een val of stoot: met een smak reed de auto tegen de brug op ; met een smak sloeg de deur weer dicht;
3. worp met dobbelstenen;
4. (onder het eten of drinken, bij het roken) klappend, met de lippen voortgebracht geluid : met korte smakjes trok hij aan zijn pijp ;
5. (Zuidn.) zoen;
6. (gew\) een soort van zeis ;
7. (gew.) grote menigte of hoeveelheid : een smiak water.

II. v. (-ken), (zeew.) schip voor de kustvaart,, van de vorm van een tjalk, met een grote en een kleine mast en zwaarden.

< >