I. bn., (veroud.) laag, b.v. in Nederland;
II. bw., naar beneden, naar omlaag: ter neder, omver, naar beneden: ter neder werpen; — op en neder, van boven naar beneden en omgekeerd: op één dag loop ik die trap wel honderdmaal op en neer ; — (ook) van het ene eind tot het andere: de straat, de kamer op en neer lopen.
Neder, neer vormt talloze scheidbare samenst. met werkw. waarbij dan de vorm met neder minder gewoon is (zie voor gewone woorden dus bij neer-).