Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Slager

betekenis & definitie

m. (-s),

1. iem. die het slachten van dieren tot beroep heeft, vlees verkoopt enz.; vleeshouwer; in N.-Ned. het gewone woord; — iets bij de slager halen, in de slagerswinkel.
2. boodschappenknecht van een slager: daar is de slager (aan de deur).
3. duif die de vleugels onder het vliegen boven de rug tegen elkaar slaat.
4. instrument om kruit behoorlijk in de granaten te drijven.

< >