Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Slaaf

betekenis & definitie

I. (<Lat.), m. (slaven),

1. iem. die aan een meester in eigendom toebehoort; iem. tot slaaf maken;
2. iem. die geheel afhankelijk of het willoze werktuig van een ander is.
3. iem. wiens burgerlijke vrijheden sterk beknot zijn of cie aan een vreemde heerser onderworpen is: trotse overheersers en kruipende slaven.
4. iem. die zware arbeid moet verrichten, inz. in een ondergeschikte positie: de slaven der moderne industrie.
5. iem. die zich van zekere neigingen of gewoonten niet kan losmaken: een slaaf van zijn driften zijn: — hij is een slaaf van zijn woord, het is hem onmogelijk iets dat hij eenmaal gezegd of beloofd heeft niet na te komen.

II. m. (Slaven), iem. die behoort tot een Slavisch volk (dit enk. is w. g.).