Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Werktuig

betekenis & definitie

o. (-en),

1. in het alg. ieder lichaam of stelsel van lichamen dat gebruikt wordt om zekere krachten te overwinnen met behulp van andere krachten; hulpmiddel bij het bewerken, vervaardigen of verplaatsen van iets, instrument (meer alg. dan gereedschap): de voorhistorische mensen gebruikten vuurstenen als werktuigen ; werktuigen om hout te bewerken, om te graven, om te hijsen ; een primitief, een eenvoudig werktuig-, — in technische taal niet verschillend van machine; ook: natuurkundige werktuigen ; een naaimachine is een kwistig werktuig; — gymnastische oefeningen met en zonder werktuigen, toestellen ;
2. orgaan: de gezamenlijke werktuigen van de reuk; vgl. bewerktuigd;
3. (fig.) persoon van wie men zich bedient om iets te volvoeren, te bewerkstelligen: hij was het werktuig van zijn wraak ; — bep. zulk een persoon die zich als een zaak laat gebruiken : hij was een willoos werktuig in zijn hand.