Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schijnen

betekenis & definitie

(scheen, heeft geschenen),

1. glans, gloed, schijnsel, licht van zich geven: de zon schijnt; de zon heeft niet geschenen, is door wolken bedekt geweest: een lantaren die rood licht schijnt;
2. zich als licht vertonen, als licht doordringen : het daglicht schijnt door de gordijnen ; de maan schijnt in de kamer;
3. stralen, als licht waarneembaar zijn ; meest fig.: de goedhartigheid schijnt van zijn gelaat;
4. de genoemde indruk maken, welke al of niet aan het wezen beantwoordt; de schijn, het uiterlijke voorkomen van iets hebben: het verleden schijnt altijd mooier dan het werkelijk was ; hij schijnt een braaf man te zijn ; hij is niet wat hij schijnt (te zijn); zij schijnt mij toe (komt mij voor) veel geld te hebben; — het schijnt te zullen gaan regenen, het ziet er uit, alsof het zal gaan regenen; het schijnt, dat hij gelijk heeft, de omstandigheden wijzen daarop ; — het schijnt mij..., het komt mij voor ;
5. naar het zeggen zo zijn : er schijnt iets niet in den haak te zijn.