schijnen
schijnen - onregelmatig werkwoord uitspraak: schij-nen 1. het ziet er zo uit, maar hoeft niet zo te zijn ♢ het schijnt een aardige jongen 1. hij schijnt weer te werken [dat heb ik horen zeggen]...
Muiswerk Educatief (2017)
schijnen - onregelmatig werkwoord uitspraak: schij-nen 1. het ziet er zo uit, maar hoeft niet zo te zijn ♢ het schijnt een aardige jongen 1. hij schijnt weer te werken [dat heb ik horen zeggen]...
J. van Donselaar (1936)
(schijnde, heeft geschijnd), 1. misleiden, voor de gek houden. Zoiets van: ik ga ze schijnen, en als ze denken dat ik ben gevallen, dan maak ik bullebak voor ze, so beueu... I (Dobru 1969: 7). 2. overhalen, verleiden. Dan kom je me schijnen om drugs te kopen, net of ik een vreemde ben, met je verleidende soulbrother! (Cairo 1980b: 78). 3. het hof...
Van Dale Uitgevers (1950)
(scheen, heeft geschenen), 1. glans, gloed, schijnsel, licht van zich geven: de zon schijnt; de zon heeft niet geschenen, is door wolken bedekt geweest: een lantaren die rood licht schijnt; 2. zich als licht vertonen, als licht doordringen : het daglicht schijnt door de gordijnen ; de maan schijnt in de kamer; 3. stralen, als licht waarneembaar z...
M. J. Koenen's (1937)
scheen, h. geschenen (1 licht verspreiden; 2 de genoemde voorlopige indruk maken a) zonder de bedoeling, dat de indruk bepaald onjuist, b) met de bedoeling, dat de indruk bepaald onjuist is; vaak onpers.): 1. de zon schijnt fel; de sterren schijnen in volle glans; van licht: en het licht scheen in de duisternissen; 2. a) nu zij kalm scheen; hij sch...
Jozef Verschueren (1930)
('schijnən) (scheen, heeft geschenen) 1. licht verspreiden: de zon scheen vriendelijk door de ruiten; hier en daar scheen een lantaarn; en het Licht schijnt in de duisternis. ➝ licht, maan, zon. 2. een bepaalde voorlopige indruk maken: hij scheen nu kalm; zij te slapen; een toeval dat van aard scheen om hem gelukkig te maken; de maan doet de...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(scheen, heeft geschenen), 1. glans, gloed, schijnsel, licht van zich geven: de zon heeft niet geschenen, is door wolken bedekt geweest; 2. zich als licht vertonen, als licht doordringen: het daglicht schijnt door de gordijnen; 3. een indruk maken, die al of niet aan het wezen beantwoordt; de schijn, het uiterlijke voorkomen van iets hebben: hij is...
J.Pluim (1911)
denom. van schijn, afl. op n van den Germ. wt. ski = blinkend zijn, glanzen. Het Os. sein (MnL scheme) bet. zoowel glans als schaduzv, vandaar ons: schemeren (z. d. w.) en schim.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: