Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schielijk

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

I. bw.,
1. snel, haastig: schielijk de deur opendoen ; schielijk lopen, spreken, eten ;
2. zonder tussenpoos, aanstonds, onverwijld : schielijk op elkaar volgen ; dat gaat zo schielijk niet;
3. plotseling of in een zeer kort tijdsverloop : hij is schielijk gestorven-,

II. bn.,

1. vlug; — snel voorbijgaand of verlopend;
2. plotseling intredend : schielijke veranderingen : een schielijke dood;
3. (gew.) schichtig.