Wat is de betekenis van schielijk?

2024-04-25
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

schielijk

UIT: Terug in een ander Libi�, een vreedzaam en ontspannen land (Rob Vreeken, de Volkskrant, 14 juni 2012) CONTEXT: De stad in het Nafusa-gebergte, 135 kilometer ten zuidwesten van Tripoli, was afgelopen zomer de uitvalsbasis van de rebellen voor hun opmars naar de Libische hoofdstad. Muammar Kaddafi koos SCHIELIJK het hazenpad, toen de brigades u...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schielijk

schielijk - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord uitspraak: schie-lijk 1. wat niet veel tijd kost ♢ schielijk draaide Laetitia zich om 1. snel, terwijl het niet verwacht werd ♢ het is heel schielijk...

2024-04-25
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

schielijk

plotseling (formeel) Patje Deschamps overleed schielijk en pater Claeys Bouuaert, een nerveuze jonge man, vroegtijdig kaal, kwam in zijn plaats. (Jef Geeraerts, Gangreen 3, Het teken van de hond) Schielijk wordt bijna uitsluitend gebruikt in de verbinding 'schielijk overleden'. Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Ga...

2024-04-25
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

schielijk

plotseling. Ons papa is schielijk over¬leden. De autocoureur kwam schielijk om het leven.

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Schielijk

haastig

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

schielijk

In overlijdensberichten: plotseling, in een zeer kort tijdsverloop; vooral in de verb. schielijk overleden zijn. O. a. in: Gazet v. Antw. 20/7/1973. Nieuwsblad 15/4/1977. Gentenaar 3/8/1977. Afl.: schielijkheid (Wdl.), plotselingheid (De regen houdt met verrassende schielijkheid op, TEIRLINCK 1952, 2, 46).

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schielijk

adv., skiel(i)k.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schielijk

bn. bw. (-er, -st), I. bw., 1. snel, haastig: schielijk de deur opendoen ; schielijk lopen, spreken, eten ; 2. zonder tussenpoos, aanstonds, onverwijld : schielijk op elkaar volgen ; dat gaat zo schielijk niet; 3. plotseling of in een zeer kort tijdsverloop : hij is schielijk gestorven-, II. bn., 1. vlug; — snel voorbijgaand of verlopen...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schielijk

als. bn. vero. gew. alleen in vaste verbindingen (vlug, haastig, snel, plotseling; weldra, gauw): een schielijke dood; schielijk lopen; het meisje deed schielijk open.