m. g. mv.,
1. het samenlopen, vereniging in de loop, het ineenlopen ; — (Zuidn.) toevloed van mensen;
2. de omstandigheid dat versch. krachten of feiten (toevallig) hun werking verenigen of op dezelfde zaak werken ; inz. in de verb. een samenloop van omstandigheden ; — (rechtst.) samenloop van strafbare feiten, het vallen van een strafbaar feit onder meer dan één strafbepaling, of het met elkaar verband houden van meer dan één strafbaar feit (art. 55 v. W. v. S.);
3. plaats waar wegen, rivieren enz. zich verenigen: aan de samenloop van de Maas en de Waal.