(<Fr.),
I. bn. bw., betrekkelijk, afhangende van iets anders : relatieve beweging, beweging van een voorwerp ten opzichte van iets anders; dat heeft slechts relatieve waarde; relatieve begrippen, waaraan een vergelijking ten grondslag ligt, b.v. jong en oud, klein en groot; — relatieve vastheid, weerstand tegen doorbuiging ; — een relatief recht, een persoonlijk recht (tegenover reëel of zakelijk recht), een vorderingsrecht; — (spraakk.) relatieve voornaamwoorden, betrekkelijke; — dat is relatief, niet absoluut; — als voegw. bw. : relatief heeft hij het er nog goed afgebracht, in verhouding tot anderen.
II. zn. o. (...tieven), relativum, betr. voornaamwoord.