(Lat.), m. (-s, -en),
1. (Rom. gesch.) ambtenaar die ’s keizers geldelijke belangen in zijn provinciën waarnam, naast en onder de legaat of praeses;
2. (R.-K.) gekozen en gemachtigd beheerder van de stoffelijke aangelegenheden van een geestelijke stichting, inz. van een klooster; administrateur.