Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pluralis

betekenis & definitie

(Lat.), m. en o.,

1. meervoud: in de pluralis krijgt het woord een s ; — vorsten bezigen de pluralis majestatis, spreken van zichzelf met wij; die schrijver gebruikt altijd de pluralis modestiae, spreekt van zichzelf met wij, uit bescheidenheid, waardoor hij zich minder op de voorgrond plaatst;
2. meervoudsvorm of -vormen: wat is de pluralis van mensa?

< >