I. (kruide over, heeft en is overgekruid),
1. over iets heen kruien: aardappelen het veld overkruien’,
2. (onoverg.) kruiende over iets heen gaan: hij is de markt overgekruid’,
3. (overg.) een molen overkruien, beter op de wind zetten;
II. (overkruide, heeft overkruid), kruiend overdekken: de ijsschotsen die het land overkruiden.