Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Markt

betekenis & definitie

v. (-en),

1. openbare koop en verkoop, bijeenkomst van handelaren: naar de markt gaan; iets op de markt kopen ; de markt begint, is afgelopen ; de markt is druk bezocht; — de markt is stil, er wrordt weinig verhandeld ; — bij iem. ter markt gaan, bij hem komen kopen; (fig.) bij hem voorlichting, hulp enz. zoeken; (fig.) zijn huid zelf ter markt brengen, zich in eigen persoon verdedigen; — bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen, iemands ware karakter blijkt eerst, wanneer men van hem gaat scheiden, wanneer het er op aankomt; — van de markt raken, getrouwd raken (van meisjes gezegd); — (Zuidn.) weten waar het markt is, bestraft worden; met iemands woorden naar de markt gaan, lopen rondvertellen wat men hem heeft horen zeggen; — hij is van alle markten thuis, hij weet van alles, is een slimme kerel; (ook) hij is van alles voorzien ; — hij is van alle markten teruggekomen (thuis), (behalve van de goede), hij heeft reeds alles bij de hand gehad, maar deugt nergens voor, slaagt nergens;
2. in vrijer gebruik, waarbij alle koopwaar wordt beschouwd als op de markt komende,1 de uitwisseling van producten die ergens plaats heeft en de plaats daarvan : Java is rijk aan producten voor de Europese markt; de Duitse nijverheid overstroomt onze markt;
3. (gew.) koop en verkoop, handel: gij vraagt te veel, ik kan met u geen markt doen ;
4. prijs waarvoor iets ergens verhandeld wordt, prijs (van handelsartikelen): stijgende, dalende markt, met rijzing, daling der prijzen ; — iets op een hoge markt kopen, duur kopen ; — onder, boven de markt verkopen, lager, hoger dan de lopende prijs ; — de markt liep op en af, rees en daalde; — de hoogste markt maken, de hoogste prijs kunnen bedingen (door goede kwaliteit van waren of werk); — ik heb de markt niet kunnen makeri, de lopende prijs niet kunnen krijgen; — (gew.) de markt maken, het eerst zijn koopwaren voor en door de kopers geboden prijs verkopen, waardoor de overige verkopers genoodzaakt zijn hun koopwaren voor dezelfde prijs te leveren; — de markt bederven, iets te goedkoop leveren of doen, waardoor anderen ook geen hogere prijs kunnen bedingen ;
5. (hand.) meerdere of mindere geneigdheid om te kopen, intensiteit van de handel: de markt was stil, maar de grondtoon bleef prijshoudend ;
6. plaats waar markt wordt gehouden, marktplein: een concert op de grote markt [in deze bet. veelal uitgesproken als mart].