Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kruien

betekenis & definitie

(kruide, krooi, heeft gekruid, gekrooien),

1. (een kruiwagen) voor zich uit duwen, ofwel (absol.) met een kruiwagen rijden ; scherts, ook wel van andere zaken gezegd die men voortduwt;
2. met een kruiwagen of kruiwagens vervoeren, aanbrengen : mest, zandr stenen kruien; — (spr.) hij zal mijn koffer niet kruient ik zal hem mijn zaken niet toevertrouwen; — oneig.. soms voor vervoeren in ’t alg.;
3. (fig.) van personen,, ze voorthelpen, ze aan een positie helpen door voorspraak of invloed;
4. een molen kruien, hem, of de kap met de wieken, van stand doen veranderen onnaar de wind zetten; — ook met de molen als subject;
5.zich (moeizaam) voortbewegen, sjokken;
6. van het ijs in rivieren en van rivieren zelf, losraken en in bevaging komen, t.w. zodat de schotsen over elkaar schuiven: de Maas begint te kruien; de rivier kruit; — vervolgens ook van walken en buien gezegd die zich langs de hemel bewegen, en van de hemel zelf: het kruiend zwerk; — (gew.) van de wind, omlopen;
7. (zeewr) verticaal staande voorwerpen in horizontale richting verplaatsen.