Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Orkest

betekenis & definitie

(<Lat.-Gr.), o. (-en),

1. (in Griekse schouwburgen) half cirkelvormige ruimte voor de koren;
2. dat gedeelte van een schouwburg enz. waar zich de gezamenlijke toonkunstenaars bevinden tot uitvoering der muziek ;
3. de gezamenlijke muzikanten die nodig zijn om een instrumentale compositie uit te voeren en die een bep. aantal instrumenten in een bep. opstelling bespelen: een philharmonisch orkest; — inz. als vaste groep : het stedelijk orkest; het orkest van de Scala ;
4. de gezamenlijke instrumenten die door zulk een gezelschap van muzikanten worden bespeeld: een orkest van strijkinstrumenten;
5. naam van enige rijen banken voor toeschouwers tussen ’t orkest (2.) en de parterre.