(schoof op, heeft en is opgeschoven),
1. in de hoogte schuiven : de ramen opschuiven ; — een handwagen die door een oude vrouw tegen de sluis moest opgeschoven worden;
2. (onoverg.) schuivende omhoog gaan : opgeschoven schotsen ;
3. in een bep. richting schuiven : schuif die boeken wat op;
4. (oneig.) opschorten, uitstellen : werk, een oordeel opschuiven;
5. (onoverg.) in een zekere richting schuiven, verschoven worden: de mouwen schuiven op ; — (van personen) opschikken, om plaats te maken : je moet wat opschuiven ; —(van gebeurtenissen) evenredig naar een later tijdstip verplaatst worden : die bijeenkomst moet dan ook een week opschuiven of (overg.) opgeschoven worden ;
6. (overg.) openschuiven : het gordijn opschuiven.