(schoonde op, heeft en is opgeschoond),
1. (gew.) schoonmaken, reinigen: een uunverk opschonen; de sloot opschonen; — (fig.) de boel opschonen, een verwarde boel door doortastende maatregelen in orde brengen ;
2. (onoverg.) (gew.) ’t veertje schoont op, klaart op, wordt beter.