Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SLOOT

betekenis & definitie

v. (sloten),

1. gegraven water, smaller dan een gracht en breder dan een greppel, als afscheiding of om overtollig water af te voeren: een sloot graven, schieten; een sloot uitdiepen, dempen; over een sloot springen; in de sloot vallen; — (zegsw.) van de wal in de sloot raken, van kwaad tot erger, van de regen in de drop komen ; iem. van de wal in de sloot helpen, hem averechts helpen; — hij zal in geen zeven sloten tegelijk lopen, hij kan voor zichzelf zorgen, je kunt hem gerust alleen laten begaan: — geen oude koeien uit de sloot halen, zie Koe;
2. (scherts.) grote hoeveelheid (vloeistof): een hele sloot water drinken.