Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oplegger

betekenis & definitie

m. (-s),

1. persoon die oplegt, b.v. arbeider die granen oplegt in pakhuizen;
2. (sig.) klein blaadje tabak dat de bosjesmaker op het omblad legt, om dit sterker te maken;
3. (timm.) oplegscharnier;
4. bijwagen, volgwagen achter een tractor waarvan het voorste gedeelte steunt op de tractor;
5. opgelegd schip;
6. (veend.) langwerpige, smalle schop waarmee de afgestoken turven uit het bankveen worden gelicht.

< >