Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Openlijk

betekenis & definitie

bw. bn.,

1. openbaar, onverholen, niet in het geheim: iemand openlijk de waarheid zeggen; iem. iets openlijk verwijten; — bn.: zij leven in openlijke vijandschap; openlijke geweldpleging (art. 141 W. v. S.); openlijke huizen van ontucht;
2. in tegenwoordigheid van het publiek, op voor ieder toegankelijke plaatsen: openlijk verkondigen; — bn.: een openlijk onderzoek; iemands openlijk optreden.

< >