m. (-s),
1. het gekleurde, ronde deel van het regenboogvlies dat naar buiten zichtbaar is ;
2. (Zuidn.) pupil;
3. (fig.) beeld van het dierbaarste dat men bezit: iem. bewaken, bewaren, beminnen als zijn oogappel; — (vand.) ben. voor de door iem. geliefde persoon: hij was zijn moeders oogappel;
4. oogbol, bij uitbr. het gehele uitwendige oog: de oogappel puilt sterk uit.