(bewaakte, heeft bewaakt),
1. waken over : wien God bewaakt, is wel bewaakt;
2. (w. g.) een zieke bewaken, bij hem waken;
3. ergens vertoeven om de veiligheid van iem. of iets te verzekeren : in aanbouw zijnde huizen bewaken ; de hond bewaakt het erf;
4. een gevangene bewaken, zorgen, dat hij niet ontsnapt; (fig.) zijn woorden, zijn tong bewaken, zorgen dat men niets zegt dat ongewenst is.