Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Onzijdig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. neutraal, niet in een strijd betrokken, geen partij kiezende, resp. als niet tot een partij behorende geëerbiedigd moetende worden: Nederland wilde onzijdig blijven; België werd tot een onafhankelijke en onzijdige staat verklaard;
2. tot een neutrale mogendheid behorende : schepen welke als bepaald onzijdig eigendom zijn verzekerd; onzijdige vlag;
3. een onzijdig gebied, een onverdeeld stuk grond, tussen twee rijken in gelegen en dat door geen van beide mag worden bezet; (ook) gebied van die onderwerpen waarover verschillende partijen het met elkander eens kunnen worden;
4. zodanig dat men buiten de partijen staat, onbevooroordeeld : iets uit een onzijdig oogpunt beschouwen; — (Zuidn.) onzijdig onderwijs, ongodsdienstig ;
5. (taalk.) van zelfst. naamwoorden, noch mannelijk noch vrouwelijk, in het Ndl. aangeduid met het; —zelfst.: in het onzijdig ; — van werkwoorden, onovergankelijk;
6. (plantk.) geslachtloos, noch meeldraden noch stampers bezittende;
7. (scheik.) van stoffen : noch zuur noch alkalisch reagerend.